Summary: | "Collection: Nationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (NISG); Level of description: Sub-series; Biografie: De vzw Nationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (NISG) werd op 9 december 1937 opgericht met als opdracht “het vergemakkelijken van de studie van de sociale en economische geschiedenis in het algemeen … en van België in het bijzonder”. De motor achter de oprichting was de verzekeringsmaatschappij La Prévoyance Sociale (PS), inz. haar directeur-generaal Joseph Lemaire. De instelling werd dan ook toegevoegd aan de ‘sociale werken’ van de PS. Sinds 1925 had deze laatste namelijk besloten haar winsten te ‘socialiseren’ door middel van de oprichting van preventoria, sanatoria, bejaardentehuizen e.a. In 1937 kwam daar dus een archief- en documentatiecentrum bij.
Het NISG spiegelde haar werking naar deze van het in 1935 door de Nederlandse zuster van de PS opgerichte Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG). Dit instituut wist op korte tijd een groot aantal belangrijke collecties te verwerven. Zo ontving het na de fascistische machtsovername in Duitsland een groot aantal archieven die de Duitse socialisten uit handen van de nieuwe machtshebbers wilden houden. De ambities van het NISG waren daarentegen minder hooggespannen. Eerst en vooral moesten collecties uit het binnenland verzameld worden, waarna het interesseveld later nog altijd kon worden uitgebreid.
De raad van bestuur werd op de stichtingsvergadering van 9 december 1937 samengesteld uit 11/13 leden: 9 vertegenwoordigers van de PS en telkens één van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten (NVSM), de Algemene Coöperatieve Vereniging (ACV), het Belgisch Vakverbond (BVV) en de Belgische Werkliedenpartij (BWP). Bij haar eerste vergadering stelde die op 25 december op haar beurt een uitvoerend comité samen, bestaande uit Willem Eekelers (voorzitter), Julien Papart (ondervoorzitter), Alphonse Gaspar (secretaris), Henri Lemaire (adjunct-secretaris), Joseph Lemaire (penningmeester), August De Block en François Logen. Eind januari werd vervolgens een herenhuis aan de Brusselse Regentschapslaan gekocht, waardoor het NISG meteen ook over huisvesting beschikte (al werd het gebouw gedeeld met het Bureau voor Sociaal Onderzoek en Club ’38). Ook hier kwam de PS met geld over de brug. De verbondenheid van het NISG met de verzekeringsmaatschappij werd bekrachtigd door de aanstelling van Joseph Lemaire als afgevaardigd beheerder op 27 januari 1938. Tegelijkertijd werd de historicus Fernand Vercauteren aangeworven als directeur. Hij werd bijgestaan door bibliothecaris Valentine Saccasyn en conciërge Omer Dubois. Later werd het personeelskader nog uitgebreid met een typiste en een halftijdse hulpbibliothecaris.
Op het vlak van de collectievorming en de verdere structurering van het NISG werd een beroep gedaan op Lode Baelemans (stadsbibliotheek Antwerpen), Ger Schmook (Museum van de Vlaamse Letterkunde) en August De Block (secretaris BWP). Er werd een Beschermcomité opgericht, samengesteld uit vooraanstaande socialistische intellectuelen, dat als taak had de nieuwe instelling in binnen- en buitenland enige allure te geven. Hiernaast kwam er een Technisch Raadplegend Comité, die er op diende toe te zien dat het NISG een hoog wetenschappelijk niveau behield. Opvallend is dat ook een aantal christendemocraten in dit comité werden opgenomen. Wegens het korte bestaan van het NISG is dit comité nooit echt tot ontwikkeling gekomen. Het zette wel een aantal stappen in de advisering van de technische organisatie van de bibliotheek, maar het opstarten van een reeks wetenschappelijke uitgaven, waarvoor het pleitte, is er nooit gekomen. Ten slotte was het ook de bedoeling een netwerk van corresponderende leden uit te bouwen. Deze correspondenten kregen de opdracht om het NISG op de hoogte te houden van publicaties en activiteiten op het vlak van de sociale geschiedenis. In de beginjaren was dit netwerk echter niet operationeel (buiten een brief van toezegging is er van de meeste aangeschreven ‘correspondenten’ niets terug te vinden) gezien andere prioriteiten de prospectie bepaalden. Kort voor de oprichting van het NISG had Joseph Lemaire namelijk van Louis Bertrand zekerheid gekregen dat diens bibliotheek aan een op te richten socialistisch documentatiecentrum zou worden overgedragen. Dit materiaal werd uiteindelijk het kernbezit van het NISG, dat vervolgens werd uitgebreid met elders verworven collecties. De prospectie in de eerste jaren van haar bestaan, werd dan ook voornamelijk besteed aan de zoektocht naar aanvullingen van deze collectie. Velen van de ‘oude garde’ en hun familieleden werden aangeschreven om hun archief aan het NISG over te dragen. Slechts weinigen reageerden. Daarnaast werd geïnformeerd naar het archief van Le Peuple, van het Belgisch Vakverbond (BVV) en van verschillende socialistische kabinetten, maar ook hier bleven de resultaten beneden de verwachtingen. De prospectie werd echter niet beperkt tot de klassieke socialistische ‘achterban’: het NISG was volgens haar raad van bestuur niet socialistisch, maar wel sociaal. Er werd bijvoorbeeld gepolst naar het archief van de liberaal Mahaim, naar christendemocratische collecties en naar dubbels uit het Rijksarchief. In de meeste gevallen beperkte het optreden van het NISG zich tot een contactname zonder verdere opvolging. Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werden 161 aanwinsten geregistreerd, nadien – toen de prospectie nog even opflakkerde – werd een totaal van 178 bereikt. In 80 procent van de gevallen ging het om bibliotheekmateriaal, 60 procent was afkomstig uit het Brusselse. De grootste component (zeker wat het archiefgedeelte betreft) werd uitgemaakt door de collectie Bertrand. De bibliotheek werd aangevuld met omvangrijke schenkingen van de BWP en van Hector Denis, tot een totaal van meer dan 10.000 titels. De collectie werd bovendien steeds verder uitgebreid, waarbij de vooropgestelde afgrenzing betreffende de collectievorming echter niet steeds werd gevolgd, waardoor deze weinig homogeen was. Hetzelfde verhaal voor de verzameling museumstukken. Zonder twijfel is dit euvel onontbeerlijk verbonden met een jonge instelling, die haar collectie nog helemaal moest uitbouwen en de grenzen van haar collectieprofiel dan ook zo ruim mogelijk aftast.
Van eind 1938 tot begin 1939 liep op het NISG de openingstentoonstelling De sociale geschiedenis van de stad Gent in de 19de eeuw. Toch duurde het nog tot de jaarwisseling 1939-1940 voor het NISG ruime naambekendheid genoot en het bezoekersaantal echt toenam. Intussen was er een geschil gerezen tussen de raad van bestuur en directeur Vercauteren. Het was hem toegestaan zijn functie te combineren met deze van docent in Antwerpen, zolang hij er geen andere opdrachten meer bijnam. Eind 1939 nam hij echter een lesopdracht aan aan de universiteit van Luik, zonder in Antwerpen ontslag te nemen. Hij kon daarom steeds minder aanwezig zijn, waarop hij voorstelde een deel van zijn wedde af te staan in ruil voor de aanstelling van een adjunct-directeur. Na heel wat palaveren werd op 8 mei bibliothecaris Saccasyn in die functie aangesteld. Intussen werd er veel aandacht besteed aan de publiciteit (rondsturen van jaarverslagen, o.m. naar de pers, gerichte mailings en het opsturen van affiches naar wetenschappelijke instellingen). Met succes, want het bezoekersaantal nam sterk toe. Er werd ook meer aandacht besteed aan de inning van de – statutair voorziene – lidmaatschapsbijdragen. Tezelfdertijd vond ook het Technisch Raadgevend Comité haar adem terug. Maar dan brak de Tweede Wereldoorlog uit. De collectie werd niet geëvacueerd, aangezien men er van uitging dat het wetenschappelijk, neutraal en onafhankelijk karakter van de instelling voldoende garanties zou bieden. Integendeel, ondanks een tekort aan personeel (3 van de 5 personeelsleden waren gevlucht of overleden), werd – uit vrees voor de vordering van het gebouw – zelfs beslist om de leeszaal zo snel mogelijk opnieuw te openen. Wanneer directeur Vercauteren twee maand later opnieuw verscheen, werden de werkzaamheden gewoon verdergezet, al was het natuurlijk onmogelijk nog verder te prospecteren. Bovendien had het instituut, vanwege een sterke afname van de financiële steun door de PS, te kampen met financiële moeilijkheden. Volgens directeur Vercauteren dreigde een sluiting voor het einde van 1940. De Duitse bezetter reageerde echter sneller. Op 26 oktober 1940 werd het NISG gesloten en verzegeld door agenten van de Sichterheits-polizei-Sicherheitsdienst (Sipo-SD). De voorzichtige houding, waarbij een neutrale koers werd gepropageerd en elke verwijzing naar de politiek werd vermeden, was duidelijk een misrekening gebleken. Kort daarop zou alle materiaal worden weggevoerd en bleef van het NISG niets meer over.
Uiteindelijk bleef de vzw op papier nog bestaan tot 13 april 1967. Na de uitbetaling van een schadevergoeding voor de geroofde archieven werd het instituut ontbonden. Series: 018.3: Werking"
|